Niet alles wat telt, is meetbaar: hoe hogescholen hun impact zichtbaar maken met PRIME

Hoe laat je zien dat jouw onderzoek de wereld verandert – ook als je geen wetenschappelijk tijdschrift vult? Hogescholen zetten zich elke dag in voor maatschappelijke vraagstukken, maar worstelen met het meten van hun impact. Andriessen en Greven (2019) kwamen met een interessante oplossing: een spinnenweb van verhalen, bewijs en verandering.

Impact: veel meer dan publicaties

Zet twee wetenschappers aan tafel en de kans is groot dat ze over impact praten. Maar wat bedoelen we daar eigenlijk mee? Bij universiteiten zijn het vaak wetenschappelijke citaties die tellen. Voor hogescholen, waar onderzoek plaatsvindt mét en voor de praktijk, is dat beeld te smal.

Kees Greven en Daan Andriessen van Hogeschool Utrecht vonden dat het tijd was voor een ander perspectief. In hun paper, gepresenteerd tijdens het EAIR-congres in Leiden, stellen ze dat bestaande evaluatiemodellen niet werken voor praktijkgericht onderzoek. Dus bedachten ze hun eigen aanpak: het PRIME-model, kort voor Practice-based Research Impact Model for Evaluation.

Hun doel: een manier ontwikkelen waarop hogescholen op een geloofwaardige én betekenisvolle manier kunnen laten zien wat hun onderzoek teweegbrengt – of dat nu gaat over nieuwe kennis, beter onderwijs of veranderde werkwijzen in de praktijk.

Van spinnenweb tot systeemverandering

Wat maakt praktijkgericht onderzoek zo anders? Volgens Greven en Andriessen is het fundamenteel verweven met de omgeving waarin het plaatsvindt. Waar traditioneel onderzoek vaak ‘in het lab’ gebeurt en pas later de buitenwereld opzoekt, is praktijkonderzoek direct ingebed in de realiteit. Een onderzoeker aan een hogeschool werkt samen met wijkverpleegkundigen, gemeenten of techniekdocenten, en die samenwerking zelf is vaak al een vorm van impact.

“Onderzoek is bij ons niet iets dat voorafgaat aan impact. Het is impact,” schrijven de auteurs. En dat vraagt om een ander meetinstrument dan een lijstje publicaties of een impactfactor.

Daarom ontwikkelden ze een model dat impact ziet als een web van onderlinge verbindingen. Centraal staat het onderzoek, daaromheen lopen vier soorten ‘draden’ – vier impactroutes:

  1. Kennisontwikkeling – Nieuwe inzichten, theorieën of methoden die gedeeld worden.

  2. Persoonlijke ontwikkeling – Professionals, studenten of onderzoekers die groeien door het proces.

  3. Productontwikkeling – Concrete tools, apps, checklists of andere hulpmiddelen die ontstaan.

  4. Systeemontwikkeling – Structurele veranderingen in organisaties, beleid of samenwerkingsvormen.

Figuur 1: Het PRIME-model (beschrijving)


Denk aan een spinnenweb, met het onderzoeksproject in het midden. Vanuit het centrum lopen vier soorten draden naar de buitenwereld: kennis, personen, producten en systemen. Deze draden kruisen elkaar en lopen in twee richtingen – impact gebeurt vóór, tijdens én na het onderzoek, en wordt continu beïnvloed door de omgeving.

Een matrix vol verhalen

Het mooie van dit model is dat het oog heeft voor de veelzijdigheid van impact. Maar hoe breng je dat in kaart? Dat gebeurt in de vorm van een narratief – een goed onderbouwd verhaal – dat is gestructureerd volgens een matrix: de PRIME-matrix.

De matrix combineert de vier impactroutes met drie domeinen waarbinnen de impact zichtbaar kan worden: praktijk, onderwijs en wetenschap. Zo ontstaat een raster van twaalf vakken, waarin een onderzoeker per cel kan beschrijven wat er veranderd is – en waarom dat belangrijk is.

Figuur 2: De PRIME-matrix (beschrijving)

Deze matrix werkt als een checklist én als raamwerk voor een verhaal. Een onderzoeksteam kan per cel nagaan: Hebben we hier iets gerealiseerd? Wat is er precies veranderd? En wie heeft daar iets van gemerkt?

Belangrijk daarbij is: het is geen puntensysteem. Niet elk project hoeft alle vakjes te vullen. Een onderzoek kan alleen al door het persoonlijk leerproces van deelnemers grote impact hebben – ook als er geen rapport van verschijnt.

Bewijs, maar geen bureaucratie

Om de verhalen geloofwaardig te maken, pleiten de auteurs voor ondersteuning met bewijs. Geen zware dataverzameling, maar relevante, contextgebonden bronnen: interviews, enquêtes, beleidsstukken, citaties, gebruikscijfers of praktijkervaringen.

Zo kan een gemeenteambtenaar vertellen hoe haar denkwijze over energiebesparing veranderde tijdens de eerste gesprekken met een onderzoeksteam – impact vóór de eerste literatuurstudie. Of kan een docent laten zien hoe een nieuw ontwikkelde tool het curriculum verrijkte.

Wat telt, is de samenhang tussen verhaal en bewijs. Getallen krijgen betekenis doordat ze ingebed zijn in een context; verhalen worden sterker als ze ondersteund worden door data.

Niet meten om het meten

Het PRIME-model is geen evaluatietool pur sang, stellen Greven en Andriessen. Het is een manier om betekenis te geven aan wat er gebeurt binnen en rondom praktijkgericht onderzoek. En het blijkt verrassend flexibel. Bij hun eigen hogeschool werd het model niet alleen achteraf gebruikt om impact in kaart te brengen, maar ook vooraf – om gezamenlijke verwachtingen tussen samenwerkingspartners helder te krijgen.

In een consortium waar de samenwerking was vastgelopen, hielp het model om opnieuw de belangen en perspectieven te verkennen. Het maakte duidelijk dat verschillende partners verschillende soorten impact voor ogen hadden – en bracht het gesprek daarover weer op gang.

Een model dat ademt met de praktijk

Het grootste verschil met traditionele impactmodellen? PRIME ademt de praktijk. Het erkent dat onderzoek in de context van hogescholen niet alleen draait om kennisoverdracht, maar om verandering in mensen, organisaties en systemen. Het ziet impact niet als een eindpunt, maar als een proces – als iets dat gebeurt zodra mensen met elkaar in gesprek gaan, leren, ontwerpen of hun wereld anders gaan bekijken.

De verhalen die dat oplevert, zijn misschien niet altijd meetbaar in harde cijfers. Maar dat maakt ze niet minder waardevol. Integendeel. Ze vertellen iets essentieels over wat praktijkgericht onderzoek werkelijk betekent – en waarom het telt.

Conclusie: impact als levend netwerk

Het PRIME-model biedt hogescholen een nieuw kompas om hun impact zichtbaar te maken. Niet via ranglijsten of citatie-indexen, maar via verhalen die recht doen aan de complexiteit van samenwerken, leren en veranderen. Het model is een pleidooi voor waardering van wat in de praktijk gebeurt – en een uitnodiging aan onderzoekers om daar bewust mee om te gaan.

Wat dit model vooral laat zien: impact is geen optelsom, maar een levend netwerk van mensen, ideeën en handelingen. En dat verdient het om verteld én erkend te worden.

Wil je zelf aan de slag met PRIME?
Bekijk de handleiding via Hogeschool Utrecht of neem contact op met de auteurs via kees.greven@hu.nl.

Bron: Greven Andriessen – 2019.pdf